06 juni 2023

Gesine Brit : een Nederlandse dichter verdedigt rechtvaardigheid en godsdienstvrijheid

Auteur: Francesco Quatrini
Vertaler: Gwendolyn Verbraak
English version of this blog can be found here.

Van de vele religieuze bewegingen opgekomen na de Reformatie en behorend tot de zogenaamde ‘radicale reformatie’ of ‘christenen zonder kerk’, was die van de Nederlandse collegianten zeker een van de meest fascinerende. Ze vormden een protestantse groepering opgericht buiten het toezicht van de kerk en overheid. Hun bijeenkomsten werden aangeduid met ‘colleges’, vandaar de naamgeving voor de deelnemers. Ze werden ook wel ‘Rijnsburgers’ genoemd naar het dorp Rijnsburg, vlakbij Leiden, waar het eerste college was gevestigd. In de loop van de zeventiende eeuw stichtten de collegianten er nog meer in verschillende Nederlandse steden, waarvan Amsterdam, Rotterdam en Leiden de belangrijkste waren.

Bijeenkomst van de collegianten, Pieter Tanjé, naar Louis Fabritius Dubourg, 1736-1738. Rijksmuseum, Amsterdam

De bijeenkomsten hadden bepaalde kenmerken die uniek waren in de Republiek. Om te beginnen was er geen predikant van een bestaande kerk aangewezen om leiding te geven aan de vergadering. Verder waren de colleges egalitair van aard, zodat alle mensen welkom waren, ongeacht sekse, sociale achtergrond en confessionele verbondenheid. Dat betekende dat evenveel vrouwen deelnamen aan de bijeenkomsten als mannen, zoals de foto laat zien, en gereformeerden samenkwamen met doopsgezinden, remonstranten met socinianen en quakers met christenen zonder kerk. Tenslotte draaide het in de collegianten-bijeenkomsten om de praktijk van vrije profetie. Iedereen mocht Bijbelpassages interpreteren en religieuze opvattingen verkondigen met het doel elkaar te verheffen. Kortom, de colleges waren niet-confessionele plekken in de stad waar mensen zich verzamelden om gelijkheid, vrijheid van meningsuiting en tolerantie te beoefenen.

Vrouwen in kringen van collegianten
De rol die vrouwen speelden in kringen van collegianten is een van de onderbelichte aspecten in de geschiedschrijving van de beweging. Naast de vele etsen waarop vrouwen en mannen samen te zien zijn in de colleges, is het onderzoek van Jori Zijlmans het meest voor de hand liggende bewijs dat vrouwen betrokken waren. In haar proefschrift uit 1999 wijdde ze een hoofdstuk aan de colleges die in de tweede helft van de jaren 1650 in Rotterdam bijeengebracht werden door vier vrouwen. Vrouwen waren niet alleen verantwoordelijk voor de organisatie, maar ze verdedigden ook hun mede-collegianten in schrift. Dat is bijvoorbeeld het geval bij Gesine (of Gezine) Brit, een doopsgezinde collegianten-dichter uit Amsterdam, die de vervolging van de collegianten door de Gereformeerde Kerk aan de kaak stelde.

Doop bij de Rijnsburger collegianten, ca. 1735, Balthasar Bernards, naar Louis Fabritius Dubourg, 1736. Rijksmuseum, Amsterdam

Gesine Brit
Over het leven Gesine Brit weten we niet veel. Zij werd rond 1669 in Blockzijl geboren in een doopsgezind gezin en verhuisde in 1682 naar Amsterdam. In dit jaar schreven haar ouders zich in bij de Amsterdamse doopsgezinde gemeenschap bij ’t Lam en de Toren. Gesine werd in dezelfde gemeente gedoopt op 15 februari 1688. We hebben geen informatie over haar opleiding. Mogelijk werkte ze in haar vroege jaren mee aan doopsgezinde liedboeken. Ze begon beroemd te worden als dichter in het midden van de jaren 1690. In 1696 werkte ze als vertaler en publiceerde ze een Latijns gedicht van de sociniaan Martin Crell. In 1699 schreef ze haar beroemdste pastorale gedicht Koridon en verschenen er drie gedichten van haar in de nieuwe Nederlandstalige editie van Elizabeth Jocelins Uyerste wille van een moeder aan haar toekomende kind. In 1711 trouwde ze met Jacob van Gaveren, een doopsgezinde uit de Amsterdamse gemeente De Zon, die in 1727 overleed. Ze hadden geen kinderen. Tijdens haar huwelijk bleef Gesine gedichten, hymnen, emblemen schrijven. In 1723 droeg ze gedichten bij aan Arnold Houbrakens postuum gepubliceerde embleembundel Stichtelyke Zinnebeelden. Zij overleed in Amsterdam in 1747.

Gedicht Op de vervolging der Collegianten in Groningen
Haar poëzie is voornamelijk religieus. Ze behandelt Bijbelse en morele onderwerpen en benadrukt het belang van een christelijke opvoeding voor kinderen. Het gedicht Op de vervolging der Collegianten in Groningen is echter meer politiek van aard. Het is in 1705 geschreven, maar werd pas postuum in 1775 uitgegeven door Elias van Nijmegen, de eerste historicus van de collegianten-beweging. Het Allard Pierson (bruikleen Verenigde Doopsgezinde Gemeente Amsterdam) bewaart een handschrift van het gedicht, dat op enkele punten verschilt van de publicatie. Vanwege de varianten is het manuscript waarschijnlijk ouder dan de druk, maar niet noodzakelijk het origineel in de eigen hand van Brit.

Fragment gedicht Gesine Brit, Allard Pierson HS 65-129 (bruikleen Verenigde Doopsgezinde Gemeente Amsterdam)

In haar gedicht veroordeelt Brit de pogingen van de gereformeerde predikanten om de collegianten tegen te werken, pleit ze voor vrijheid van geweten en godsdienst, en dringt ze er bij het Groningse stadsbestuur op aan om de bevelen van de kerkenraad niet op te volgen. Ze gebruikt twee vergelijkingen. Eerst schildert ze de Gereformeerde Kerk en de regenten af als een wild beest dat het lichaam van het ware Christendom teistert. Vervolgens beschuldigt ze de gereformeerde predikanten van hypocrisie, omdat ze precies zo handelen als de Spaanse Inquisitie in de jaren vlak voor de Nederlandse Opstand. Wat de collegianten in Groningen doorstaan is niets anders dan geweld, tirannie en beperking van gewetensvrijheid, en volgens Brit overduidelijk gericht tegen rechtvaardigheid en vrijheid. De burgemeesters zullen daarom de gereformeerde predikanten ervan moeten overtuigen dat het stadsbestuur niet de plicht heeft om de kerk te volgen in religieuze aangelegenheden. Integendeel, het is juist zaak het wilde beest, namelijk de Gereformeerde Kerk, te temmen en onafhankelijk beslissingen te nemen. Op deze manier gedragen de burgemeesters zich als rechtvaardige regenten in de ogen van vrome burgers.

Fragment gedicht Gesine Brit, Allard Pierson HS 65-129 (bruikleen Verenigde Doopsgezinde Gemeente Amsterdam)

Brits korte maar zeer felle en gepassioneerde gedicht toont aan dat vrouwen op verschillende manieren actief waren om de collegianten-beweging te stimuleren en te verdedigen. Ze waren bereid het podium te betreden wanneer nodig, of het nu was om bij te dragen aan de organisatie van de bijeenkomsten of om op te komen voor de praktijken en idealen van de collegianten zodra het bestaan van een college op het spel stond.

Biografie auteur
Francesco Quatrini is een Marie Skłodowska-Curie Postdoctoral Fellow aan de UCD School of Philosophy, University College Dublin. Zijn project, getiteld "European Women and Religious Dissent: The Advent of Modernity and the Democratic Public Sphere" (EuWoRD), richt zich op de geschiedenis van de collegianten en de rol van vrouwen binnen deze beweging. Eerder werkte hij aan de Università degli Studi di Napoli l'Orientale, aan de Vrije Universiteit Amsterdam en aan Queen's University Belfast. Hij heeft veel gepubliceerd over het onderwerp vroegmodern religieus non-conformisme en de ontwikkeling van politieke concepten.

Kerkelijke collecties
Dodendans 27 oktober 2017