Vondel was een vrouw
Vondel, Bredero, Hooft. De ‘grote drie’ uit de canon van het vroegmoderne toneel – het belangrijkste literaire genre van de 17de eeuw – zijn mannen. Terwijl ook vrouwelijke tijdgenoten successen vieren in de Amsterdamse Schouwburg. Maar wie kent nog de blijspelen van Catharina Questiers of de tragedies van Katharina Lescailje? Deze schrijfsters van kaskrakers hebben in de literatuurgeschiedenis lange tijd nauwelijks aandacht gekregen.
Aanvankelijk treden vrouwen vooral op als vertalers van toneelwerk, niet zelden van beroemde buitenlandse (mannelijke) toneelauteurs. Later vindt ook hun eigen werk de weg naar het publiek en veroveren steeds meer vrouwelijke schrijvers het toneel. Het eerste min of meer zelfstandige toneelstuk van een vrouwenhand is Catharina Verwers’ Spaensche heydin uit 1644 – een vrije bewerking naar de Spaanse bestsellerauteur Cervantes.
In de tweede helft van de 18de eeuw neemt de diversiteit in de Nederlandse literaire wereld sterk toe. ‘Want dat het thans de eeuw der vrouwen is, denk ik niet, dat my één éenig verstandig man zal betwisten’, zo stelt Betje Wolff. Dat geldt zeker ook voor het toneel.
De grootste ster aan het toneelfirmament is zonder twijfel Lucretia Wilhelmina van Merken (1721-1789). Haar valt – tot afgunst van mannelijke tijdgenoten – de eer ten deel om de Nieuwe Amsterdamse Schouwburg aan het Leidseplein te openen. Het levert haar de bijnaam ‘de vrouwelijke Vondel’ op. In haar kielzog volgen succesvolle vrouwelijke toneelschrijvers, onder wie Juliana Cornelia de Lannoy en Margareta Cambon-van der Werken.
Vrouwen zijn niet alleen achter de schermen betrokken bij het toneelbedrijf, maar steeds vaker ook op de planken te zien. In de loop van de 18de eeuw groeien verschillende Nederlandse actrices uit tot nationale en soms zelfs internationale beroemdheden.