Minigeschiedenis van het vegetarisme

Het is de week zonder vlees – vooral reden voor veel voedselproducenten om hun vleesvervangers extra te promoten, maar voor ons om in de geschiedenis van het vegetarisme te duiken.

Geen vlees eten is een zeer oud principe, maar de term ‘vegetarisme’ is dat niet. Eeuwenlang heette een vleesloze levensstijl in het westen ‘pythagorisme’. Naast wiskundige berekeningen interesseerde de Griekse filosoof, astronoom en wiskundige Pythagoras zich namelijk voor oosterse filosofie. Hij reisde naar Perzië en misschien zelfs India en leerde over metempsychose of zielsverhuizing. In dat geloof is het mogelijk dat je je gereïncarneerde tante oppeuzelt als je een stuk rundvlees voor je hebt; reden voor Pythagoras en zijn volgers om vlees te laten staan. Het ideaal van een vleesloos dieet zie je nog steeds in veel religies in het Oosten. Binnen het Hindoeïsme, Boeddhisme en Jaïnisme gelooft men in ahisma – geweldloosheid en eerbied voor het leven van alle voelende wezens.

 

In middeleeuws Europa werd vlees vermeden op katholieke vastendagen . Om het lichaam te laten afzien en nader tot het geloof te komen kwamen wijn, vlees en dierlijke producten niet op tafel; vis overigens wel. Reden was dus niet wegens compassie voor dieren. Men geloofde dat God de mens boven andere wezens had geplaatst; dieren bestonden in die levensovertuiging dus enkel en alleen om de mens te dienen en te voeden. Volgens Tristram Stuart, auteur van The Bloodless Revolution, A Cultural History of Vegetarianism, kwam hier verandering in tijdens de Wetenschappelijke Revolutie vanaf de 16e eeuw. Door de herontdekking van het zenuwstelsel bleek dat de mens niet veel van dieren verschilt en was het volgens sommigen dus verwerpelijk om dieren op te eten. Tegenstanders toonden door de uitvinding van de microscoop juist weer aan dat zelfs de strengste vleesonthouders toch bacteriën en insecten op hun groenten binnenkregen. Het moderne vegetarisme kwam op tijdens de 18e eeuw, de tijd van de opkomende romantiek en idealisering van de natuur. Franse filosoof Rousseau was voorstander van een vegetarisch dieet: volgens hem was een vleesloos dieet natuurlijk voor de mens. Hij at zelf overigens nog wél gewoon vlees.

Vanaf de 19e eeuw werd echt het druk onder de vleesmijders. De Noord-Amerikanen Sylvester Graham (uitvinder van de crackers) en John Harvey Kellogg (uitvinder van de cornflakes) wezen vlees af omdat dat tot ondeugdzame verlangens zou leiden. Ook Franse revolutionairen, Britse protestanten, Duitse nudisten en Nederlandse geheelonthouders claimden dat de mens baat zou hebben bij een vegetarische levensstijl. In 1894 werd de Nederlandsche Vegetariërs Bond opgericht. Vegetarisme zou de weg zijn tot vereenvoudiging van het leven en een terugkeer naar de natuur. Om daar te komen moest je zo veel mogelijk rauwe groente eten en geen specerijen, zout of azijn gebruiken.

De mens staat boven alle andere wezens, Retorica Christiana (1579)

Het eerste kookboek van de Bond was het Kookboek van den Nederlandschen Vegetariërsbond uit 1896. Auteur was Elisabeth Valk-Heijnsdijk, die eerder in vegetarische restaurants in Leipzig en Den Haag had gekookt. Later maakte zij tevens het Stuivers kookboek (1898) en Drie-stuivers kookboek (1919). Al eerder, in 1892, was een vertaling van het Duitse Vegetarisches Kochbuch van Eduard Baltzer verschenen – een Duits vrijzinnig theoloog die in 1867 de eerste vegetariërsvereniging van Duitsland had opgericht.

Uit de kookboeken van Valk-Heijnsdijk blijkt dat vegetariërs in de laat 19e en vroeg 20e eeuw voornamelijk vlees en vis lieten staan om gezondheidsredenen. In de inleiding tot De vegetarische keuken (1908) schrijft ze dat de mens steeds verder en verder is afgeweken van de natuur, maar dat vegetarisme ons weer terug kan brengen. Het is alleen een vroeg voorbeeld van een vegetarisch kookboek, maar ook teken dat het niet lang zou duren voor de raw food-beweging op zou komen – zo publiceerde Martine Wittop-Koning Honderd “rauwkost”-gerechten (2e druk 1931) en verscheen in 1937 het boekje Rauwkost en vegetarisch diëet (vertaald uit het Duits).

In den historischen tijd is de mensch steeds verder en verder afgeweken van de natuur. Wij hebben licht en lucht noodig en wij sluiten ons op in half donkere en bedompte vertrekken. Wij slapen ’s zomers gedurende een groot deel van den dag, terwijl het zonlicht door de luiken of gordijnen van onze gesloten vensters wordt tegengehouden en bij kunstlicht brengen wij een groot gedeelte van den nacht door. Wij hebben rust noodig na vermoeiende inspanning, maar wij verdooven het gevoel van vermoeidheid door bedwelmende of prikkelende middelen, zoowel bij het rooken van tabak als bij het drinken van koffie, thee en alcoholische dranken. Wij zouden met weinig onbezorgd kunnen leven, opbouwend ons eigen geluk en dat van anderen, maar wij verkiezen een onrustig bestaan, omdat wij het een voorrecht achten, te kunnen baden in weelde, hakend naar bezit om te kunnen voldoen aan door ons zelf geschapen behoeften, die minst genomen overbodig zijn, waardoor wij bijna altijd onnoodig lijden brengen over ons zelf en over anderen. Vóór de toepassing van het vuur was onze voeding beperkt, tot wat in rauwen staat eetbaar en smakelijk was, tot zoete noten en heerlijke vruchten, tot eetbare groene bladuitspruitsels en tot sappige wortels en stengeldee­len. Maar met de toepassing van het vuur is men gekomen tot gerechten, die met veel moeite en kosten door de kunst van den kok op het vuur zijn gekookt, gestoofd, gebakken en gebraden uit dingen, die zonder zulk een kunstbewerking meestal niet of moeilijk verteerbaar zouden zijn, vaak zelfs uit dingen, die in rauwen staat walging bij ons wekken.’

In de 21e eeuw eten de meeste vegetariërs – en veganisten en flexitariërs – geen dieren wegens misstanden in de vleesindustrie en de slechte impact op het milieu. Een vegetarisch dieet wegens gezondheidsredenen wordt vaak pas als latere reden genoemd. Die vleesvervangers als vegetarische hamburgers, hotdogs en bitterballen zijn dus van harte welkom.