‘Uit volle borst op weg naar nergens’
In memoriam Maarten van Roozendaal (1962-2013).
Sinds 1 januari 2019 zijn het Allard Pierson Museum en de Bijzondere Collecties samen het Allard Pierson.
Luttele uren voordat bekend werd dat Maarten van Roozendaal was overleden, stuurden wij een persbericht uit om te melden dat zijn archief beheerd zal gaan worden bij de Bijzondere Collecties van de UvA. Zijn dood kwam sneller dan voorzien. Eind januari van dit jaar werd bekend dat Van Roozendaal ongeneeslijk ziek was, nadat hij eerder die maand wegens gezondheidsklachten zijn succesvolle soloprogramma 'De gemene deler' moest staken. Wij hadden de hoop dat hem nog de tijd gegund zou worden om de totstandkoming van zijn liederen toe te lichten. Het mocht helaas niet zo zijn.
Maarten van Roozendaal werd bekend door zijn Nederlandstalige liedprogramma’s, waarin hij samenwerkte met tal van muzikanten. Met Egon Kracht en Marcel de Groot maakte hij diverse succesvolle programma’s. Kortgeleden nog trad hij op met Paul de Munnik. Zijn werk werd veelvuldig bekroond, onder meer met de Annie M.G. Schmidtprijs voor zijn lied ‘Red mij niet’ (2000), de Poelifinario voor het programma ‘Het Wilde Westen’ (2008) en de Dirk Witte Prijs voor zijn gehele oeuvre in 2011.
Ik leerde Maarten kennen in 2003 toen ik hem vroeg om mee te werken aan een project bij de Koninklijke Bibliotheek, waarbij de populairste straatliederen uit het verleden werden opgenomen met hedendaagse artiesten. Hij zong de treurige negentiende-eeuwse klassieker ‘Aan de oever van een snelle vliet’ en Lou Bandy’s niet minder droevige ‘Overschotje’ uit 1923. De geschiedenis van het Nederlandse lied had zijn warme belangstelling. Hij was een regelmatige gast van het Theater Instituut aan de Herengracht in Amsterdam en werkte mee aan diverse voorstellingen en opnamen met historisch repertoire. Vorige zomer nog schitterde hij in ‘Mokum in Carré’ met Amsterdamse liedjes uit de Bijzondere Collecties, waar hij een indrukwekkende vertolking gaf van zijn eigen ode aan de stad, ‘De geur van azijn’.
De teloorgang van het Theater Instituut ging hem aan het hart en hij was oprecht blij dat de hele collectie een onderdak vond bij de UvA. Meermalen had ik hem ook al aangesproken over zijn eigen archief; bewaarde hij de manuscripten wel die de totstandkoming van zijn liedjes konden laten zien? Was het niet een idee om een ‘levend archief’ aan te leggen? En hij moest nu eindelijk eens langskomen bij ons. Maarten was gecharmeerd van de gedachte, maar het kwam er niet van.
Dit voorjaar liet ik hem via zijn vriend Egon Kracht weten dat wij het een eer zouden vinden om zijn archief te mogen beheren. Na enkele weken berichtte hij dat hij dat wel een goed idee vond. Samen met Egon kwam hij langs aan de Oude Turfmarkt: ‘Kom ik toch nog bij je op bezoek’, zo riep hij me toe bij aankomst. Het was niet gemakkelijk om in deze situatie met Maarten over zijn archief te praten, maar hij was er trots op dat zijn werk op deze manier de waardering kreeg die het verdient, of zoals hij zelf een paar dagen geleden schreef: ‘Het is voor mij een geluk bij een ongeluk dat de theatercollectie in elk geval nog bestaat. Het is me een eer er deelgenoot van uit te maken’.
We regelden de formele overdracht van de collectie en Maarten liet iedereen in zijn naaste omgeving weten dat zijn archief bij ons beheerd zou gaan worden. Maar we wilden nog meer van hem. Veel van de liederen die door Maarten geschreven en gecomponeerd waren, werden nooit in muziekschrift vastgelegd. En de kennis en informatie van Maarten zélf over de totstandkoming van zijn liedkunst zou de collectie ook enorm kunnen verrijken. We spraken af dat Maarten in samenwerking met Egon Kracht de belangrijkste liederen zou gaan vastleggen in muziekschrift; journalist en kenner van Maartens werk Hijlco Span was bereid om enkele gesprekken met hem te voeren om zoveel mogelijk informatie te documenteren.
Het spijt me dat we dit niet meer hebben kunnen doen, maar ik ben er trots op dat we de collectie van Maarten van Roozendaal gaan beheren. Ik weet zeker dat er veel belangstelling zal zijn voor zijn werk. Maarten was een geweldige theaterpersoonlijkheid en heeft een unieke plaats in wat we oneerbiedig de ‘kleinkunst’ zijn gaan noemen. Als tekstdichter, componist en zanger heeft hij het Nederlandse lied verrijkt met liederen die nu al klassiek zijn geworden. Wij zullen zijn nalatenschap koesteren en benutten om zijn werk in ere te houden. Niemand kon het zo mooi verwoorden én zingen als Maarten in het lied dat het lijflied werd van een generatie:
‘Laat mij in mijn zeven sloten
Laat mij de draad volslagen kwijt
Aan gezelligheid ten onder
Richting eindeloze tijd
Uit volle borst op weg naar nergens
Zonder reden, zonder doel
Met mijn zeden en mijn zonden
En mijn angstig voorgevoel
Laat mij mijn kont tegen de krib
Laat mij dit goddeloze lied
Hef jij je handen maar ten hemel
Maar red mij niet’
Garrelt Verhoeven, hoofdconservator Bijzondere Collecties.
Beeld: Maarten van Roozendaal (1962-2013). Foto Jaap Reedijk.