In 1758 publiceerde François Houttuyn (c. 1719-1765) in Amsterdam klein boekje (15 x 11 cm) met de titel Geographische Oefening. Dit werkje bevatte een nieuwe methode om kinderen aardrijkskunde – lees topografie – te leren. Zoals veel leerboeken uit die tijd was de tekst opgebouwd uit vragen en antwoorden, die de kinderen uit hun hoofd moesten leren. Nieuw was dat het werk was voorzien van 22 kaartjes waarin alle plaatsnamen door letters en cijfers waren vervangen. De leerlingen moesten de kaartjes gebruiken voor hun antwoorden. In 1760 is het boekje in het Frans vertaald en uitgegeven door J.H. Schneider met als titel Atlas des Enfans (ja, zonder ‘t’), onder deze titel veroverde de methode Europa. In 99 jaar verschenen meer dan 80 edities in acht talen. De 22 – later 24 – kaartjes werden zoals toen nog gebruikelijk was gedrukt van koperen platen en zijn steeds opnieuw nauwkeurig gekopieerd: er zijn achttien sets koperplaten te onderscheiden. De meeste sets verschillen nauwelijks van elkaar en vormen daarom ook een kartobibliografische ‘nachtmerrie’.
Om de plaats van landen, steden, gebergten en dergelijke uit het hoofd te leren staan er dus op de kaarten geen namen, maar de kaarten hebben ook geen titel en worden slechts aangeduid met het Romeinse cijfer van het hoofdstuk waar ze bij horen. Alle toponiemen worden weergegeven met cijfers, letters en enkele symbolen volgens een vast patroon. Zo zijn de provincies van een land met Romeinse cijfers, de steden met gewone cijfers, regio’s met kleine letters, buurlanden met hoofdletters en gebergten met astrologische symbolen aangegeven.
Door de vragen en antwoorden van buiten te leren, krijgen de leerlingen ‘binnen zeer korten tyd een klaar en beknopt begrip’ van de aardrijkskunde. Daarna kan het boek gebruikt worden als een ‘beknopt Atlasje’, waarvoor achterin een alfabetisch register is opgenomen.
Leerlingen die het hele boek uit hun hoofd geleerd hadden, konden 1311 toponiemen op de kaart aanwijzen, waaronder 323 landen, provincies en landstreken, en 468 steden. Ze moesten alleen al in de Zeventien Provinciën 51 steden kennen. Uit de keuze van de steden blijkt sterk dat de schrijver uit Noord-Nederland komt, wel stadjes als Hindeloopen (nr. 21) en Monnickendam (nr. 15) in het noorden, maar in het zuiden ontbreken grote steden als Leuven, Ieper, Doornik, Kortrijk, Brugge…
Buiten de topografie is er geen aandacht voor andere onderwerpen, niets wordt geschreven over economie, volkeren, taal e.d. Daar kwam een beetje verandering in met Schneiders vertaling in het Frans uit 1760. Elk land begint dan met een paragraaf over de regering, het klimaat, de godsdienst, de zeden en bij sommige landen iets over de natuurlijke hulpbronnen.
De methode was een enorm succes, waaruit blijkt dat ze zeer gewaardeerd werd – in ieder geval door de volwassenen die de boekjes kochten. Of de kinderen de methode om 1311 namen uit hun hoofd te leren zo’n succes vonden verhaalt de geschiedenis niet.
Dat zo’n succesvol werk gekopieerd en nagevolgd werd zal duidelijk zijn. In 1772 bracht de Amsterdamse uitgever Bartholomeus Vlam zijn versie uit, de Nouvel Atlas des Enfans, met als auteur ene Daniel Dautun, die in zijn voorwoord meldt wat er allemaal mis was met Schneiders uitgave (desondanks is zijn versie niet noemenswaardig anders). Schneider was furieus. In zijn volgende editie noemt hij Dautuns bewerking ‘ongetwijfeld het werk van een Quadrumanus (een aap), die de jezuïeten uit Azië of Amerika hebben meegebracht en die hem hebben geleerd een paar woorden te schrijven, of van een man, ontsnapt uit een gekkenhuis’. Schneider heeft wel 2000 fouten gevonden in Vlams werk.
Het voert te ver om hier alle verschillende edities op te sommen. Er verschenen uitgaven in het Nederlands, Frans, Russisch, Pools, Duits, Italiaans, Spaans en Portugees. Vrijwel elke uitgever liet nieuwe kaartjes graveren, die over het algemeen identiek waren aan de Amsterdamse voorbeelden. Ook Russische en Portugese kinderen moesten leren waar Hindeloopen lag, terwijl ze over hun eigen land weinig hoefden te weten. Sommige bewerkers brachten daar wat verandering in door de tekst in meerdere of mindere mate aan te vullen, of zelfs geheel te herschrijven, maar nog steeds meestal zonder de kaartjes noemenswaardig aan te passen.
Met vrijwel volledige herziene tekst, en aangepaste kaartjes, verschenen er ook in de 19de eeuw nog diverse uitgaven van deze methode. Daniel Dautun probeerde het weer, dit keer met de uitgever Johannes Allart: in 1809 schreef hij de Géographie des Enfans, en na de politieke omwentelingen volgde in 1816 een herziene uitgave met nieuwe kaartjes onder de titel Géographie des Jeunes Gens. Lezers van deze blog kunnen mij hierbij helpen: ik zoek nog een exemplaar van dit laatste werk, waarvan thans alleen een incompleet exemplaar in de Universiteitsbibliotheek van Groningen bekend is – wereldwijd!
De laatste die gebruik maakte van iets aangepaste Houttuyn-kaartjes was Pieter Prinsen. Zijn aardrijkskundeleerboekjes gaf hij weer de titel van de oorspronkelijke uitgave: Geographische Oefeningen en Korte Geographische Oefeningen. Van de eerste verschenen tussen 1816 en 1845 vijf drukken, en van de verkorte versie verschenen vanaf 1817 maar liefst tien drukken: de laatste in 1857 – precies 99 jaar na de eerste uitgave van Houttuyn in 1758.
Het Allard Pierson bezit diverse uitgaven, o.a. de eerste uitgave van Houttuyn uit 1758 en de laatste van Prinsen uit 1857. En onlangs is de zeldzame uitgave van Schneiders Atlas des Enfans uit 1766 aangekocht bij veilinghuis Zwiggelaar.
In het eerste nummer van Caert-Thresoor van 2020 is een uitgebreid artikel over deze groep atlassen verschenen:
Peter van der Krogt, De Atlas des Enfans (1758-1857): Een Amsterdams aardrijkskundeleerboek met blinde kaarten in tachtig uitgaven.
(de afbeeldingen zijn afkomstig uit exemplaren in het Allard Pierson, behalve het tekstfragment uit de Russische uitgave, dat is van een exemplaar in Russische Staatsbibliotheek voor Kinderen te Moskou).