In de zomer staan overal petunia’s in bloei, bij buren op de galerij, bij vrienden in de tuin, in hanging baskets bij bruggen en aan lantaarnpalen, in bakken langs straten en op pleinen. Een eenjarige plant met een wat burgerlijk imago. De allerminst burgerlijke Marte Röling gebruikte in 1971 de petunia als decoratief element in een kunstwerk van glaspanelen voor een -destijds- nieuw gebouw van de Universiteit van Amsterdam in Watergraafsmeer.
Dit glasappliqué bestaat uit vijf panelen van ca. 7 meter breed en 3 meter hoog, echt monumentaal. In de catalogus van het Allard Pierson staat het omschreven als ‘Petunia’s’. Bij een tentoonstelling van werk van Marte Röling in Museum Fodor in 1973 wordt het kunstwerk voor de UvA ‘Handen met bloemen’ genoemd. Als je goed naar het kunstwerk kijkt, zie je inderdaad – over de hele breedte – zwart omlijnd en gestileerd twee handen tegen een gele achtergrond. De handen zijn als het ware bedrukt met petunia’s, waarvan de kleuren uitwaaieren van donker naar licht ossenbloedrood, paarsblauw, bruin en rood. Het ontwerp is uitgevoerd door Tetterode. Dit bedrijf, momenteel gevestigd in Amsterdam-Noord, voert al sinds 1919 monumentale glasprojecten uit in binnen- en buitenland. Elk paneel bestaat uit gesneden applicaties van glas, in allerlei kleuren, die in een aantal lagen op een raam zijn aangebracht. Vanwege het alledaags motief, het decoratieve karakter en afwezigheid van een diepere boodschap zou het werk tot de Popart kunnen worden gerekend.
De kunstenaar
Marte Röling (Laren 1939) komt uit een artistiek milieu. Haar moeder schilderde en heeft geëxposeerd in het Stedelijk Museum, haar vader was hoogleraar aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam. Aan deze academie volgde Marte vanaf haar zestiende een opleiding in tekenen en schilderen. Tentoonstellingen had zij al op haar twintigste. In de jaren zestig, zeventig en tachtig wist ze veel aandacht in de media te genereren. Het schrijvend manvolk vond haar beslist aantrekkelijk. Voor de bespreking indertijd over de aanpak van de schade aan het glasappliqué bij Biologie kwam zij in een cabriolet de Kruislaan opstuiven. Haar aanwezigheid maakte op mij een verpletterende indruk.
De 1%-regeling
Monumentaal werken moet Marte Röling geen windeieren hebben gelegd. Zo kon zij geselecteerd worden voor kunstopdrachten in het kader van de 1%-regeling bij nieuwbouw en verbouw. De 1%-regeling was een rijksregeling, maar een gemeente als Amsterdam en kennelijk ook de universiteit pasten de regeling eveneens toe. In het kader van de 1%-regeling werden haar meerdere opdrachten verleend. Wat hiervan nog te zien is weet ik niet, gebleven is in ieder geval het glasappliqué ‘Handen met bloemen’, dat zij in 1971 ontwierp voor het Genetisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Hierbij werkte zij nauw samen met architect Norbert Gawronski (1925–2021).
De inspiratie
In 1954 begon de afdeling Genetica van het toenmalige Hugo de Vries-laboratorium aan de Plantage Middenlaan met genetisch onderzoek aan petunia’s onder leiding van Frans Bianchi (1918–1994). Hij promoveerde in 1959 op dit onderzoek met een proefschrift getiteld Onderzoek naar de erfelijkheid van de bloemvorm bij Petunia. Bianchi was vervolgens van 1964 tot 1983 hoogleraar Genetica aan de Universiteit van Amsterdam. Petunia’s worden als model gebruikt voor erfelijk onderzoek. Om een bepaalde vorm of kleur (of andere eigenschap) te verkrijgen worden soorten gekruist. Een zeer arbeidsintensief werk, waarbij men meeldraden met een pincet weghaalt, stuifmeel van een andere petunia bij de stamper brengt, de bloemblaadjes vervolgens dicht vouwt en met een draadje voorzichtig vastknoopt om te voorkomen dat ongecontroleerde bevruchting plaatsvindt. Terwijl eerder erfelijkheidsonderzoek met planten sterk voortborduurde op de wetten van Mendel en inzichten van Hugo de Vries, bracht Bianchi met zijn onderzoek naar vorm en kleur een sterk chemische component in. Hij onderzocht bijvoorbeeld de kleuren van bloemblaadjes op hun samenstelling met behulp van chromatografie. Voor het kweken van petunia’s had hij naast kassen grote proefvelden nodig. Deze ruimte was er niet bij de Hortus. Zo kreeg hij proefvelden bij Anna’s Hoeve (waar nu het huidige Science Park van de UvA is), en in 1971 zijn eigen gebouw, dat naar zijn leermeester het Heimans Instituut zou worden genoemd.
Over direct contact met de opdrachtgever of omschrijving van de opdracht heb ik bij navraag niets kunnen achterhalen. Maar voor het ontwerp van het glasappliqué moet zij zich naar Watergraafsmeer hebben begeven, om met eigen ogen de werkzaamheden op het Genetisch Instituut te bekijken. Want een minder opvallend detail in het kunstwerk is in de linkerhand het pincet. Dat verzin je niet, dat moet je hebben gezien.
De locatie
Het was nog een puzzel om zowel de oorspronkelijke als de huidige locatie te vinden, ook omdat vanwege corona bouwdelen niet toegankelijk waren. Het kunstwerk blijkt verplaatst van de begane grond van Gebouw E (het oorspronkelijke Gebouw I van het Genetisch Instituut) naar de vijfde verdieping van Gebouw G (het oorspronkelijke Gebouw II voor dierfysiologie), na een ingrijpende renovatie door Studio Herman Hertzberger in 2010. Daar dient het kunstwerk nu als achterwand van een vide waar een wenteltrap op uitkomt. De breedte van het kunstwerk heeft de breedte van de vide bepaald, was dus maatgevend bij deze ingreep. Om in Gebouw G te komen loop je vanaf de hoofdingang honderden meters binnendoor lange gangen. Behoorde Gebouw G evenals Gebouw E tot de eerste gebouwen van de UvA bij Anna’s Hoeve, nu bevindt het zich, met het kunstwerk op de bovenste verdieping, in een uithoek van Science Park.
Marian Schilder werkte van 1988 tot 2017 bij de Universiteit van Amsterdam. Eerst als conservator van Universiteitsmuseum De Agnietenkapel en later als hoofd tentoonstellingen en projectleider bij het Allard Pierson.
Van dit blog verscheen eerder een uitgebreidere versie in de Uitdienstbode, 2021-3