13 april 2022

Raadsels bij een Frans mysterie

De Duitse mysticus Jacob Böhme had een grote schare volgelingen in Nederland. Zijn werken werden vanaf de jaren 1630 in Amsterdam uitgegeven, zowel in het Duits als in Nederlandse vertaling. Volgens onze nationale bibliografie voor de periode tot en met 1800, de niet genoeg te prijzen Short-Title Catalogue, Netherlands (STCN), verschenen uitgaven van zijn werken met enige regelmaat tot en met 1747. Vanaf de jaren ‘50 van de zeventiende eeuw werden Böhmes boeken ook in het Engels vertaald.

Sleutelwerken

De Fransen moesten tot 1722 verstoken blijven van Böhmes gedachtegoed. In dat jaar verscheen in Berlijn een vertaling van Der Weg zu Christo, en pas in 1800 volgde L’aurore naissante, een vertaling van Aurora, oder Morgen-Röte im Aufgang. Gedurende de negentiende eeuw volgden mondjesmaat nog wat andere Franse vertalingen, maar het duurde tot de twintigste eeuw voordat zich weer iemand waagde aan een Franse versie van Böhmes sleutelwerken. De l’election de la grâce ou de la volonté de Dieu envers les hommes, een vertaling van Von der Gnadenwahl, verscheen in 1928 bij de uitgever Bibliothèque Chacornac. Volgens de titelpagina van dat boek was de vertaling gemaakt door iemand die zich ‘Debéo’ noemde - Latijn voor ‘ik ben verschuldigd’.

Diezelfde Debéo vertaalde ook de tekst van Mysterium magnum, Jacob Böhmes commentaar op het bijbelboek Genesis. Het manuscript van die vertaling bevindt zich in Allard Pierson, in het Rijksdeel van de Bibliotheca Philosophica Hermetica, als BPH 362. Het handschrift heeft duidelijk te lijden gehad van vocht en minder dan ideale bewaaromstandigheden; de nu grotendeels losse vellen zijn ooit allemaal dubbelbladen geweest. Aan het begin ontbreekt een titelblad en het begin van de uitleg van de titel en het geheel zit in een versleten foedraal bekleed met marmerpapier. Ook in dat foedraal: een stapeltje brieven, die iets laten zien van de moeite die de vertaler heeft gedaan om zijn boek gepubliceerd te krijgen.

Het foedraal van BPH 362

Uitgever

Die brieven komen uit het archief van de beoogde uitgever van de vertaling, Paul Chacornac (1884-1964) - die ook De l’election de la grace had uitgegeven. Ze bestrijken de periode 1930-1948. De eerste brieven zijn van een zekere L. Marchand, die antwoordt op een niet overgeleverde brief van Chacornac, waarin die vraagt naar het adres van ‘Debeo’ - kennelijk was het contact na de uitgave van De l’election de la grace verwaterd. Hoe het ook zij: Marchand heeft dat adres niet, maar wel dat van Debéo’s broer, J.G. Orth. Dat adres stuurt hij. De volgende brief is een kattebelletje van J.G. Orth van 28 januari 1930, die het gevraagde adres geeft. Ondertussen had Marchand zich nogmaals tot Chacornac gewend, met de mededeling dat hij niet beschikt over ‘la traduction du “Mysterium Magnum”’, maar dat ‘Debéo’ daar vast wel iets over kan zeggen.

Dan ontbreekt er het een en ander in de correspondentie. De volgende brief, van 28 november 1932, is van Ph[ilippe] Orth, de broer van J.G., en de persoon achter het pseudoniem ‘Debéo’. Hij schrijft onder andere dat hij de vertaling van Mysterium magnum wel op zich wil nemen, maar pas vanaf het voorjaar van 1933, en hij waarschuwt dat ‘cela demandera sans doute des annees’ - het kon even duren.

Brief van Orth van 8 november 1934

Orth zette zich aan de arbeid, want twee jaar later, op 8 november 1934, schrijft hij aan Chacornac dat hij de vertaling (weer) ter hand genomen heeft en ongeveer op de helft is. Hij zal nog minstens twee jaar nodig hebben om haar te voltooien. De brief is een antwoord op een schrijven van Chacornac van 31 oktober, waarin de laatste ongetwijfeld had gevraagd hoe de zaken ervoor stonden. Orth schrijft dat het een ‘travail particulièrement long et ardu’ is en dat de vertaling nog grondig herzien moet worden, en dat Chacornac maar moet kijken wat hij ermee wil; Orth zal het werk hoe dan ook voltooien, ‘mais il me faudra le temps, beacoup [sic] de temps’. Uit handgeschreven aantekeningen op die brief blijkt dat Chacornac Orth hierop voorstelde om een voorpublicatie te laten verschijnen in het eveneens door hem uitgegeven esoterische tijdschrift Le voile d’Isis.

Beaucoup de courage

Dat deed hij meteen, want de volgende brief van Orth is van 11 november. Hij gaat akkoord met publicatie van een hoofdstuk in het tijdschrift, maar schrijft dat hij tot eind januari geen moment voor zichzelf (‘pas un instant à moi’) heeft om verder te gaan aan de vertaling. Hij vraagt zich af of Chacornac eigenlijk wel een idee heeft van de omvang van het werk. Het wordt een dure uitgave, die ‘wel vier grote delen op het gebruikelijke formaat’ zal omvatten. En hoe denkt Chacornac die te gaan verkopen, ‘étant donné les tendances intellectuelles de nos jours’? Een uitgave als deze vraagt ‘beaucoup de courage’ van een uitgever. Maar, schrijft Orth, hij zal de vertaling graag afstaan - als hij af is.

Brief van Orth van 4 oktober 1937

En dan blijft het weer een hele tijd stil. De volgende brief van Orth dateert van 4 oktober 1937 en is het antwoord op een brief van Chacornac van 14 november 1934. Orth is heeft besloten de ‘traduction littérale’ te beëindigen en is nu bezig haar te herzien. Maar, zo schrijft hij, de vertaling moet nog zorgvuldig naast de tekst gehouden worden en in het net worden overgeschreven. Omdat hij het druk heeft, zal het nog wel een jaar duren voordat hij de vertaling kan inleveren. Blijkens een aantekening op de brief stuurde Chacornac twee antwoorden: een op 8 oktober en een op 20 oktober 1938. 

Orth hield zich aan zijn belofte. Op 26 oktober 1938 meldt hij, in antwoord op de brief van Chacornac, dat het Mysterium magnum geheel vertaald is en voorzien van een inleiding en appendix, en dat er een typoscript (een ‘copie dactylographiée’) van is gemaakt. Van dat typoscript zijn nu 330 van de 525 pagina’s gecorrigeerd, en Orth heeft nog enkele weken nodig voor de rest. Hij belooft de gecorrigeerde tekst voor het einde van het jaar in te leveren.

Kennelijk was dat gelukt, want op 14 mei 1939 vraagt hij tamelijk afgemeten of Chacornac de vertaling al heeft kunnen bekijken: ‘Je pense que vous avez pu en prendre connaissance’. Orth wil graag weten waar hij aan toe is en vraagt of Chacornac hem wil vertellen wat hij met de uitgave van plan is. Kennelijk heeft Chacornac nog een antwoord gestuurd, want bovenaan de brief is de datum ‘19/5.39’ geschreven. Daarboven staat ‘décedé en 1940 milieu de 1940’.

Brief van de weduwe

Philippe Orth overleed inderdaad in 1940 en heeft de verschijning van zijn vertaling niet mogen meemaken. Wij ook niet, want Chacornac zag er vanaf. De laatste brief in het dossier is geschreven door Orths weduwe. Op 4 april 1948 schrijft ze aan Chacornac dat, aangezien de uitgave nog steeds niet is verschenen (maar wel een andere, bij een andere uitgever), het handschrift ‘qui avait fait l’objet de tant de travail’ voor haar echtgenoot, graag terug wil. Haar zwager, Georges Orth, kan het bij de uitgever afhalen. Chacornac maakte er vermoedelijk weinig woorden aan vuil: op de brief staat gekrabbeld ‘le manuscrit a ete rendu a Me Orth’. Georges Orth ontving het pakket op 20 april 1948.

Brief van Orths weduwe van 4 april 1948

Mysterie

De correspondentie roept wel het een en ander aan vragen op. Wat gebeurde er tussen 1934 en 1937? Dat Chacornac in de oorlogsjaren andere dingen aan zijn hoofd is begrijpelijk, maar waarom kwam het niet van een uitgave? En waarom had hij de autograaf - het handschrift van Orth -  en niet de genoemde ‘copie dactylographiée’? Hoe het het handschrift verging voordat het BPH 362 werd, is vooralsnog, met permissie, een groot mysterie.  

Erik Geleijns

Erik Geleijns studeerde Engelse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 1995 werkte hij in allerlei functies bij de Koninklijke Bibliotheek en Huis van het boek (Museum Meermanno). Momenteel is hij catalograaf bij Allard Pierson, waar hij de collectie van de Bibliotheca Philosophica Hermetica onder handen heeft. Alle artikelen van Erik Geleijns