In de Amsterdamse Nieuwe Spiegelstraat op de nummers 64‒66, waar nu twee antiekwinkels zitten, startte in 1902 de verkoop van ‘Hollandsch Kunstnaaldwerk’. Margaretha Verwey (1867–1947) dreef hier al langer een handwerkwinkel maar ging zich vanaf de heropening op modern werk richten. De vernieuwde verkoopruimte met atelier bleek een succes.
Rond 1900 was er in Nederland een herwaardering van het borduurwerk ontstaan onder invloed van de arts-and-craftsbeweging en ontwikkelingen in Duitsland en Oostenrijk. De ‘Tentoonstelling van Kunstnaaldwerk’ uit eind 1904 markeerde de erkenning van vrouwenhandwerk als kunstnijverheid. Op die tentoonstelling in Haarlem was Verwey met flink wat werk uit haar atelier vertegenwoordigd. Het was niemand minder dan H.P. Berlage die haar een zetje in de goede richting had gegeven.
Nieuwe ontwerpinzichten had Margaretha Verwey kunnen ontwikkelen dankzij de avondcursus aan de idealistische Vahânaschool. Die was opgezet door K.P.C. de Bazel en Mathieu Lauweriks en vond de eerste tijd plaats in het American Hotel aan het Leidseplein. Beide architecten streefden vanuit een theosofische levensovertuiging naar een Nieuwe Kunst op basis van geometrische ordening. Op de Vahânaschool was er ruim aandacht voor de textiele vakken, wat wellicht de vele vrouwelijke cursisten verklaart. In haar autobiografie De Smidse (1947) doet Verwey verslag van de eerste les, waarin Lauweriks haar onder zijn hoede neemt. Ze zou voortaan zelf ontwerpen, zoals Berlage wilde, maar schakelde ook verwante kunstenaars in, onder wie Chris Lebeau.
Behalve als nijverheidskunstenaar manifesteerde Verwey zich als vakauteur. Per slot van rekening was zij een zus van de beroemde dichter Albert. Zo stelde ze tussen 1907 en 1912 een aantrekkelijk reeksje samen van drie boekjes met kruissteekpatronen. Die waren eenvoudig geproduceerd: losse bladen in twee, drie of vier kleuren, met een cahiersteek in een omslag gestoken. Het eerste en derde boekje verschenen in eigen beheer. Eén ontwerp in het eerste deeltje – een ruitertje – is ontleend aan een patronenboekje van Willy Keuchenius en Gerrit Dijsselhof, een bevriend echtpaar. De herdruk en Het tweede boekje met kruissteekpatronen verschenen in 1908 bij David Berreklouw. Die hield kantoor bij haar om de hoek, in de Kerkstraat. Zou het restylede omslag misschien het werk van Willemina (Mien) Polenaar zijn? Haar kleine oeuvre bevat onder meer kalenders en boekbanden en -omslagen. Polenaar had dat jaar ook ander grafisch werk voor Berreklouw gemaakt.
Op kroonjaren verschenen er interviews met Margaretha Verwey in landelijke kranten. Ze was een gerespecteerd nijverheidskunstenaar. In De Tijd blikte ze op haar 75ste verjaardag als volgt terug: ‘Ik zat heelemaal in den kring van jonge kunstenaars en dat beïnvloedde mijn smaak. Toen ik eenmaal inzag, dat er ook in het handwerk volkomen harmonie moet zijn tusschen grondstof, lijn, kleur en ornament, zwoer ik het oude af en ging ik zelf ontwerpen. Van toen af tot aan den [eerste] wereldoorlog is voor mij de beste tijd geweest’ (20.12.1942). Wie meer over Margaretha Verwey wil weten, kan het best beginnen met het vuistdikke standaardwerk van Marjan Groot uit 2007: Vrouwen in de vormgeving (1880‒1940).
Een complete reeks boekjes met kruissteekpatronen bevindt zich in het TextielMuseum Tilburg.