Deze bijzondere boekvorm heet ‘Japanse binding’. De vouw zit steeds aan de voorzijde van de pagina's. Meestal worden dunnere papiersoorten gebruikt en is de binnenzijde onbedrukt. De bladen worden traditioneel in de rug bijeengehouden met raffia, die met de hand door gaatjes in het boekblok is geregen. Japanse binding kan ook industrieel worden uitgevoerd; verschillende binderijen bieden een garenloos gelijmde afwerking aan. Bij niet te dikke boeken is een singersteek mogelijk, enkele millimeters uit de rug; vergelijk het met het zomen van kleding.
Een ontwerper kan voor Japanse binding kiezen om een uitgave meer volume te geven, al is dat goedkoper te bereiken met opdikkend papier. Het tactiele gevoel maakt het wezenlijke verschil: bij het doorbladeren ontstaat er een soort lichtheid. Daarbij is het mogelijk de bedrukking over de vouw heen te laten lopen. Bij een doorschijnend papier kan de ontwerper ook de binnenzijde in het ontwerp betrekken. Eén nadeel kleeft er wel aan Japanse binding: het boek ligt minder mooi open en natuurlijk al helemaal bij de singersteek en de handmatige, traditionele afwerkmethode.
Aan het begin van de twintigste eeuw gebruikten twee bekende architecten Japanse binding voor hun tijdschrift: Mathieu Lauweriks voor Ring (1908‒9) en een decennium later H.Th. Wijdeveld voor Wendingen (1918‒32). Voor in oplage geproduceerde boeken wordt deze vrij kostbare vorm geregeld gebruikt. De letter ... n (1966) van Wim Crouwel (1928‒2019) is een mooi voorbeeld uit de tijd van het modernisme. Het boekje, met tekst van Remco Campert, speelt een literair en grafisch spel met de letter ‘n’. De Amsterdamse drukkerij W.C. den Ouden verspreidde het als relatie-uitgave. Door het wat dikke stijfje verliest het helaas aan soepelheid. Onmiskenbaar erop geïnspireerd verscheen een jaar later, in fluoriserende inkt, Cocon van Hans Verhagen – zie de afbeelding in de kop. De ontwerper van dit op-art dichtbundeltje was Wim Wandel (1930‒2005). Hij had zijn studio aan het Rokin 85, hetzelfde pand waar in de jaren dertig en veertig de schilder Max Beckmann atelier hield.
Een ontwerper die duidelijks iets met Japanse binding heeft, is Karel Martens (*1939). Dat blijkt bijvoorbeeld uit het hierboven afgebeelde Wolfsmond-nummer uit 1982 en zijn monografie Karel Martens: printed matter uit 1996, vormgegeven in samenwerking met Jaap van Triest. De jonge Irma Boom (*1960) had in 1988 alle mogelijkheden van de Japanse bindvorm verkend in haar postmoderne Nederlandse postzegels 87+88, waarin de functie als naslagwerk ondergeschikt lijkt. Hier is ook de binnenzijde van het doorschijnende papier bedrukt. Beide delen zijn niet garenloos gelijmd afgewerkt – dat was toen in grotere oplage nog niet mogelijk – maar iets uit de rug dwars doorgeniet. Afbeeldingen lopen over de vouw heen, wat bij het waaieren een bijzonder kinetisch effect heeft. Eind dit jaar verschijnt een eendelige remake van deze catalogi, die een sleutelwerk binnen Booms oeuvre vormen.