Vanaf de vroege zestiende eeuw verschenen er in Europa steeds meer studies waarin dieren en planten ‘naar het leven’ werden beschreven en verbeeld. In de daaropvolgende eeuwen werd het onderzoek naar de natuurlijke wereld (van heel groot naar piepklein) verdiept en werd de kunst om die wonderbaarlijke natuur af te beelden geperfectioneerd. Veel van de belangrijkste natuurhistorische handschriften, gedrukte boeken, tekeningen en aquarellen zijn te vinden in de Artis Bibliotheek, onderdeel van het Allard Pierson, de collecties van de Universiteit van Amsterdam. Met dat materiaal kunnen prachtige verhalen worden verteld over draken, insecten, bacteriën, vogels, planten en nog veel meer. Twintig van die verhalen zijn nu gebundeld in een rijk geïllustreerd boek, getiteld De ontdekking van de natuur De beschreven ontdekkingen zijn doorspekt met anekdotes over de bijzondere mannen en vrouwen die er tussen 1500 en 1900 voor hebben gezorgd dat wij het leven om ons heen en dat van onszelf zoveel beter begrijpen. In dit artikel beschrijf ik heel kort vier afbeeldingen uit het boek.
Van rups tot vlinder
Maria Sibylla Merian (1647-1717) onderzocht de verandering van rupsen in vlinders. In 1679 verscheen in Neurenberg haar eerste boek over inheemse rupsen die ze zelf tot vlinder had gekweekt. Behalve een belangrijk wetenschapper was ze een begaafd kunstenaar. Vanaf 1691 woonde Merian in Amsterdam, waar ze het hier getoonde werk maakte. In 1699 reisde ze met haar jongste dochter naar Suriname, waar ze belangrijk nieuw onderzoek deed. In al haar boeken, zoals ook in Metamorphosis insectorum Surinamensium, ofte verandering der Surinaamsche insecten uit 1705, beschreef en verbeeldde ze de relatie tussen het insect en de voedselplant. Daarom geldt zij tegenwoordig als de eerste ecoloog. Merian kon goed leven van de verkoop van haar werk, zowel geschilderde originelen als gedrukte uitgaven.
Maria Sibylla Merian, Sleedoorn met insecten, gouache op perkament, tussen 1691 en 1699
Tropen in Amsterdam
De Amsterdamse hortus botanicus kreeg rond 1685 als een van de eerste botanische tuinen ter wereld een tropische kas. Vanaf dat moment konden planten die normaal gesproken in een warm en vochtige klimaat groeien ook in Nederland worden gekweekt. De bezoeker van de tuin kon de planten en bomen uit tropische gebieden met eigen ogen zien. Voor de negenbandige Moninckx-atlas schilderen Maria en Jan Moninckx 425 planten uit de Amsterdamse hortus. Veel ervan waren nieuw voor de Europeaan van de 17de eeuw. Deze Oost-Indische kers is in Nederland overigens allang niet meer exotisch.
Oost-Indische kers, aquarel in de Moninckx-atlas (ca. 1688), vol. 1, pl. 2
Nederlandsche vogelen
De graveurs en uitgevers Christiaan Sepp en diens zoon Jan Christiaan waren van groot belang voor het populariseren van de inheemse natuur. Nadat ze hadden gepubliceerd over de
insecten in Beschouwing der wonderen Gods (1762) begonnen ze aan een onderneming met met Cornelius Nozeman: de Nederlandsche vogelen (1770-1829). Dit kostbare project, dat de initiatoren ervan ruimschoots zou overleven, telde uiteindelijk 250 in Nederland levende vogels, gepresenteerd in vijf banden in groot folio. De mannen begonnen met de beschrijving van de in Nederland broedende vogels, wat betekende dat er naast een afbeelding van de vogel vaak ook een van het nest werd getoond. Later werd deze aanpak losgelaten en werden ook trekvogels beschreven.
Wielewaal, ingekleurde ets in Cornelius Nozeman, Nederlandsche vogelen (1770-1829), vol. 1, pl. 18
Vogels in de kou
In de Artis Bibliotheek worden veel aquarellen en tekeningen bewaard van Aert Schouman, de achttiende-eeuwse kunstschilder uit Dordrecht. Verschillende daarvan zijn ook in boeken afgedrukt, zoals in het Regnum animale van Aernout Vosmaer, waarin de dieren uit de menagerie van de stadhouders in Den Haag werden afgebeeld. De hier getoonde aquarel met een beflijster en een ijsvogel tegen een achtergrond van een winterlandschapje staat overigens niet in dat boek van Vosmaer. Wel jammer eigenlijk.
Aert Schouman, beflijster en ijsvogel. Aquarel (1743)