Een Nederlandse muziektraditie heeft altijd al bestaan, maar toen Henny Vrienten, Ernst Jansz, Jan Hendriks en Jan Peijnenburg rond de eerste jaren van de jaren ‘80 met hun reggae-achtige muziek het met smartlappen behangen Nederlandstalige muzieklandschap binnengedrongen waren, hadden ze zich de stampvolle zalen en hysterische taferelen die hun te wachten stonden niet kunnen voorstellen. Vooral Vrienten, de zanger-bassist van Doe Maar veroorzaakte soms een massale hysterie die voorheen enkel door de Beatles of The Rolling Stones kon worden opgewekt. ‘Al brengen we een scheet uit, het is gegarandeerd een hit’, liet manager Van der Meijden in maart 1983 weten aan De Volkskrant. Ook binnen de platenwereld werd het succes van de jongens van Doe Maar vergeleken met dat van de Beatles op hun hoogtepunt. Honderdduizenden lp’s en cassettes vlogen over de toonbank en 4us, overigens ook de allereerste Nederlandstalige cd, was meteen goed voor platina.
Desondanks zei Van der Meijden dat wat hen overkwam 'belachelijk was en eigenlijk ook niet leuk meer’. Behalve de sensationele verhalen die door roddelbladenuit de duim werden gezogen, zagen ook graaierige zaalhouders en gewiekste fabrikanten hun kans schoon.
‘In het begin toen die eerste buttons en sjaals op de markt kwamen, dacht ik dat is leuk voor de kids. Ik had het toen veel te druk met andere dingen. Maar inmiddels is er zo veel van die rotzooi op de markt gekomen’.
De kwaliteit liet zwaar te wensen over en de winst werd massaal in eigen zak gestoken. Met enige fantasie konden de groepsleden in de zwarte, groene of roze vlekken herkend worden. Daarom nam het management van Doe Maar begin 1983 de merchandising in eigen hand, met alle gevolgen van dien. Meermaals zocht Doe Maar het hogerop tegen de fabrikanten die geld roken in de populariteit van de band en de fans overspoelden met sjaals, kussentjes en afbeeldingen. Zo ook button-fabrikant Boss Recru BV.
De advocaat van Doe Maar had stopzetting van de fabricage geëist met een dwangsom van 50.000 gulden bij iedere overtreding. Voor Boss Recru liep het geschil, na het afsluiten van een contract, met een sisser af, maar voor andere producenten bleef de nasleep zowel financieel als juridisch langdurig voelbaar. Ook in de media bleef de nieuwe commerciële insteek niet onopgemerkt. Koppen als ‘Geen greintje menselijkheid achter het management van Doe Maar’, ‘Laat Maar’ of ‘De gouddelvers rond Doe Maar’ domineerden meermaals de voorpagina’s. Zo werd de heer ‘A.C.’, eigenaar van een textieldrukkerij in Almelo, ondanks zijn ‘bescheiden bestaan’ en zijn ‘bedrijf van geringe betekenis’ gesommeerd tot een schadevergoeding van ruim 20.000 gulden. Het moest uiteindelijk tot beslaglegging komen. Toen het eenmaal zover was, bleek er een nieuw gezin op het adres van C. te wonen. Hij bleek met de noorderzon te zijn vertrokken. Het is uit het archief niet te achterhalen hoe dit geschil is afgelopen.
Auteurs: David Batelaan en Noortje Beg