14 augustus 2017

Kleinood van een Amsterdams weesmeisje

Soms gebeurt het dat na lange omzwervingen een boek weer aanbelandt op de plek waar het vandaan kwam. Kort geleden verwierf de conservator kerkelijke collecties het devotiewerkje Godvrugtige leidsman gedrukt omstreeks 1800 voor de familie Stichter te Amsterdam, met onder andere gebeden, boetpsalmen en voorbereidingen op de biecht. Eromheen zit een rood leren bandje met goudgestempelde ornamenten, dat weer is gevoegd in een kartonnen doosje bekleed met marmerpapier. Het is een prijsboek, waar we er enkele honderden van bewaren. In sierschrift voorin het boek staat namelijk dat het is geschonken aan Anna van der Meer door de regenten van het Maagdenhuis, ‘als tweeden prys voor het schryven op den 3 mey 1812’.

Wat nu in gebruik is bij de Universiteit van Amsterdam, was vroeger een tehuis voor katholieke weesmeisjes. Al was het in 1570 gesticht, pas in 1679 werd het gehuisvest op de plek van het tegenwoordige Maagdenhuis aan het Spui. In de loop der jaren is het complex meermalen uitgebreid vanwege het groeiend aantal inwoners tot en met de grote herbouw in 1783-1787. De weesmeisjes die er verbleven waren onderworpen aan een strenge dagorde, die in de zomermaanden al om 5 uur ’s ochtends begon. Ze werkten een groot deel van de dag in de naai- en breiateliers van het tehuis, op vaste tijden onderbroken door gebeden, maaltijden en lees- en schrijfonderwijs. In de spaarzame vrije tijd gingen ze naar de binnenplaats voor wat frisse lucht. Het was een kleine, afgeschermde wereld en veel meisjes hadden slechts een vage voorstelling van wat zich daarbuiten afspeelde.

Anna Maria van der Meer werd ontvangen in het Maagdenhuis op 27 maart 1805, in goede gezondheid en zonder bezittingen. Zij was toen 13 jaar oud, de een na jongste uit een gezin van zeven kinderen en enige dochter onder de 14 op dat moment (oudere weesmeisjes werden niet opgenomen, maar eenmaal binnen bleven ze doorgaans tot hun 23e). Net als haar broers en zussen was ze gedoopt in de rooms-katholieke Mozes en Aaronkerk. De sterfdata van haar ouders Lambert van der Meer en Geertje Koster, beiden geboren te Ankeveen, heb ik niet met zekerheid kunnen achterhalen. Mogelijk waren ze buiten de stad begraven en om die reden niet terug te vinden in de begraafregisters van Amsterdam.

Terwijl Anna’s ouders niet konden schrijven gezien de kruisjes waarmee ze hun huwelijksakte ondertekenden, bleek Anna hier juist in uit te blinken. Tot tweemaal toe kreeg ze een prijs voor het schrijven, de laatste keer in 1812 en dat is het boekje dat hier voor me ligt. De uitreiking vond elk jaar plaats op de eerste zondag van mei, tijdens het afscheid van de oudste weesmeisjes. De banden verschilden: de eerste prijs had twee zilveren sluitingen en zilveren hoeken, de tweede prijs had twee zilveren sluitingen, maar geen zilveren hoeken, en de derde prijs had alleen één zilveren sluiting. Anna viste in zekere zin achter het net, want tussen 1811 en 1817 werd vanwege de financiële problemen waarin het weeshuis verkeerde, het zilverbeslag tijdelijk achterwege gelaten. In die periode waren er meer wezen dan ooit, zo rond de 400, en de opbrengsten van het linnennaaien bleken niet op te wegen tegen de kosten.

Toch is Anna’s exemplaar zonder zilver nog steeds heel mooi, met de zorgvuldig geplaatste gouden sierranden op het rode leer en de vier gekleurde leeslinten. Ze heeft het gekoesterd, ook nadat ze in 1813 het Maagdenhuis verliet. De gedegen katholieke opvoeding had vruchten afgeworpen, want Anna bleef bij haar geloof en trouwde in 1819 met de eveneens katholieke Bernardus Gregorius Bentvelt. Ze waren toen allebei zonder beroep en zullen het niet breed hebben gehad. Om de haverklap verhuisden ze met hun hele gezin naar andere kleine woningen in Amsterdam. Ergens begin jaren ’30 trokken ze naar Leeuwarden en daar deed Anna afstand van haar kleinood. Zoals achterin staat geschreven, gaf ze het in 1836 aan haar oudste dochter Anna Maria Margaretha Bentvelt ter gelegenheid van haar eerste communie. Misschien heeft Anna Maria Margaretha het wel weer doorgegeven aan haar dochter Elisabeth Tijsenraad, die uiteindelijk in Amsterdam kwam wonen. Hoe het zij, het boekje wordt nu op een steenworp afstand bewaard van het gebouw waar zijn eigendomsgeschiedenis begint.

Gwendolyn Verbraak

Gwendolyn Verbraak studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Ze werkte elf jaar bij de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek als catalograaf van de oude en bijzondere werken. Sinds augustus 2017 is ze assistent conservator oude drukken bij het Allard Pierson. Alle artikelen van Gwendolyn Verbraak