Op 8 januari 2007 ontving schrijver Harry Mulisch een eredoctoraat aan de Universiteit van Amsterdam. De band van Mulisch met de universiteit ging echter verder terug. De schrijver leende regelmatig boeken bij de universiteitsbibliotheek en enkele van de manuscripten voor zijn novelle De sprong der paarden en de zoete zee (1955) kwamen terecht in de collectie van het Allard Pierson. Minder bekend is een gemene deler van Mulisch en het Allard Pierson: een verzameling Oudegyptische voorwerpen. De schrijver verzamelde Egyptische oudheden die hij plaatste in boekenkasten, schouwen, een vitrine en zijn schrijfbureau.
Sfinx
Mulisch omschreef het oude Egypte als ondoorgrondelijk, indrukwekkend en puur van karakter. Dit zien we terug in zijn werk. Zo bezoekt een van zijn hoofdpersonen de grote piramide van Cheops bij Gizeh en wordt overweldigd door het monument. Mulisch zelf was ook onder de indruk van de piramiden en de sfinx die hij in 1985 bezocht. De sfinx was voor hem het volstrekt raadselachtige en een symbool voor de zoektocht van elke mens naar zichzelf. Misschien had Mulisch daarom aan de wand tegenover zijn bureau een serie afbeeldingen van de piramiden en de sfinx hangen. Probeerde Mulisch op die manier tijdens het schrijven toch bij antwoorden op zijn vragen te komen? Een van die afbeeldingen van de sfinx is van de hand van Alexander Carse (1770-1843). Deze Britse kunstenaar exposeerde aan de Royal Academy in Londen in dezelfde periode als de beroemde kunstenaar en reiziger David Roberts (1796-1864). In de collectie van het Allard Pierson bevindt zich een exemplaar van Roberts’ monumentale werk Egypt and Nubia waarin verschillende gezichten op monumenten in Egypte te zien zijn. Roberts schilderde onder andere de sfinx van Gizeh. Werd Carse ook gegrepen door de mysterieuze sfinx, mogelijk na het zien van Roberts’ werk in Londen?
Thot
Mulisch’ zoektocht naar antwoorden verklaart ook zijn fascinatie voor de Egyptische god Thot. Afgebeeld als baviaan, ibisvogel of als mens met de kop van een ibisvogel was Thot de schrijver van de goden en de uitvinder van het schrift. Met zijn immense magische kennis was hij degene die het ondoorgrondelijke kon doorgronden, een god naar Mulisch’ hart. In de werkkamer staan twee kleine amuletten van Thot. De Egyptenaren droegen deze beschermende amuletten om hun nek en na de dood werden ze op de mummie bevestigd.
Magische hulp
De verzameling van Mulisch bevat 11 dienarenbeeldjes of shabti’s van faience. Deze mummievormige beeldjes voerden het werk van de overledene in het hiernamaals uit. In theorie kreeg de dode één shabti voor elke dag van het jaar en dan nog één opzichter-shabti per tien gewone shabti’s. Er konden dus meer dan 400 van deze beeldjes in het graf worden geplaatst. Op het bureau van Mulisch staat een shabti die toebehoorde aan Padineith zoon van Tadibastet. Padineith was hoofdintendant voor Anchnesneferibre, een belangrijke hogepriesteres en dochter van farao Psamtik II (595-589 v.Chr.). Mulisch raakte waarschijnlijk geïnspireerd door het zien van een foto van het bureau van Sigmund Freud die allerlei beeldjes op zijn schrijfbureau had staan. Mulisch volgde dit voorbeeld en naast de shabti is er ook een beeldje van een sfinx te vinden.